Ontleden betekent dat je iets in logische stukjes verdeelt, en daarna aan ieder stukje een naam geeft. Je kan bijvoorbeeld dieren ontleden (kop, lijf, poten, staart), maar ook zinnen. Over dat laatste hebben we het hier.

Twee soorten Ontleden

Ik kan een zin op twee manieren ontleden:

  • redekundig ontleden. Hierbij verdeel ik de zin in zinsdelen (groepjes woorden in de zin die bij elkaar horen). Vervolgens geef ik al die zinsdelen een naam. Namen van zinsdelen zijn bijvoorbeeld persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp.
  • taalkundig ontleden. Hierbij bepaal ik voor ieder woord tot welke woordsoort het behoort. Namen van woordsoorten zijn bijvoorbeeld werkwoord, zelfstandig naamwoord, persoonlijk voornaamwoord.

 In onderstaande tabel zie je een overzicht van de verschillende benamingen. Bij het uitleggen van de theorie heb ik uit diverse grammaticaboeken geput. Uitgebreide informatie vind je onder andere bij de taaladviesdienst van Onze Taal.

Redekundige onderdelen
(namen van zinsdelen)

Taalkundige onderdelen
(namen van woordsoorten)
Gezegde (de actie in de zin) Werkwoord
    Persoonsvorm Zelfstandig naamwoord
   Werkwoordelijke rest Voorzetsel
   Gemengde rest Lidwoord
   Deel scheidbaar werkwoord Bijvoeglijk naamwoord
   Naamwoordelijk deel Persoonlijk voornaamwoord
   Verplicht wederkerend voornaamwoord Aanwijzend voornaamwoord
   Rest werkwoordelijke uitdrukking Bezittelijk voornaamwoord
Onderwerp Vragend voornaamwoord
Lijdend voorwerp Betrekkelijk voornaamwoord
Meewerkend voorwerp Onbepaald voornaamwoord
Voorzetselvoorwerp Bijwoord
Belanghebbend voorwerp Voegwoord
Bijwoordelijke bepaling Telwoord
Bepaling van gesteldheid Wederkerend voornaamwoord
Plaatsonderwerp Wederkerig voornaamwoord
  Tussenwerpsel
  Eigennaam

 

Ik kan de twee soorten ontleden los van elkaar zien. Vaak is het juist zinvol om ze naast elkaar te gebruiken, juist ook bij het ontleden oefenen: de ene manier geeft steun bij de andere. Met name bij bepaalde woorden die tot verschillende woordsoorten kunnen horen.

Kijk maar eens naar de zin:

Op de fiets fiets ik naar huis.

Ik zie hier tweemaal "fiets". Hoe weet ik nou wat voor woordsoort het is? Daarvoor moet ik de zin eerst in zinsdelen ontleden (door de zin vragend te maken vind ik de persoonsvorm; daarna bepaal ik de andere zinsdelen):

                   pv

Op de fiets | fiets | ik | naar huis.

Ik zie dat de tweede "fiets" een persoonsvorm is. Nu is een persoonsvorm altijd een werkwoord. Voor de eerste "fiets" kan ik "de" zetten (die staat er zelfs al ;-) ), dus dat is een zelfstandig naamwoord.

 

Hoe kan ik beter ontleden oefenen?

Neem altijd een hele zin als uitgangspunt. Begin dan met het zoeken van de persoonsvorm (maak de zin vragend). Deze is de spil waar de hele zin om draait. Zonder persoonsvorm geen zin! Van daaruit ga je verder bouwen naar de zinsdelen. Of je nu woordsoorten of zinsdelen benoemt, deze twee stappen moet je altijd zetten: het helpt je de globale structuur in de zin te ontdekken. Deze aanpak helpt je enorm!

De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Als je de zin vragend maakt, komt de persoonsvorm altijd vooraan te staan in de zin, terwijl de andere werkwoorden (als ze in de zin staan) altijd achteraan komen te staan. Samen vormen alle werkwoorden in de zin het werkwoordelijk gezegde. Zo zie je de samenhang tussen redekundig en taalkundig ontleden terugkomen!