Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of naar zaken, zonder die met name te noemen (zoals zelfstandige naamwoorden wel doen).

De jongen | zit | op school. Hij | leert | rekenen.

jongen is zelfstandig naamwoord, het benoemt de jongen direct.
hij is een persoonlijk voornaamwoord: het verwijst naar de eerdergenoemde jongen.

De vorm van het persoonlijk voornaamwoord hangt af van verschillende dingen:

  • de persoon, het geslacht en het getal (enkelvoud/meervoud) van het woord waarnaar het verwijst
  • de functie in de zin (als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp van de zin is, is de vorm anders dan wanneer het een ander functie heeft)
  • of de vorm benadrukt wordt of niet (de volle vorm of de verkorte vorm)

 

onderwerpsvorm niet-onderwerpsvorm
volle vorm verkorte vorm volle vorm verkorte vorm
ik 'k mij me
jij, u je, - jou, u je, -
hij, zij, het ie, die, ze, het, 't hem, haar, hem 'm,'r, d'r, ze, het, 't
wij we ons -
jullie, u je, - jullie, u je, -
zij ze hen, hun ze

 

Opmerkingen:

  • ie en die worden alleen in informele taal gebruikt direct na een persoonsvorm.
  • het persoonlijk voornaamwoord 'hun' gebruik je als meewerkend voorwerp (en een aantal gelijksoortige voorwerpen); in alle andere gevallen gebruik je 'hen'. Dit verschil is wel kunstmatig. Zie voor een uitgebreide toelichting: http://www.onzetaal.nl/taaladvies/advies/hun-hen.
  • je ziet dat je bij sommige persoonlijke voornaamwoorden direct kunt zien dat ze onderwerp zijn in de zin; bij andere kan je dat niet direct zien. Omgekeerd is het wel zo dat je het onderwerp in de zin altijd kan vervangen door een persoonlijk voornaamwoord uit het eerste rijtje (de volle vorm).