Hoe vind ik het lijdend voorwerp?

Let op dat niet iedere zin een lijdend voorwerp bevat!

Als het goed is, heb je voordat je begint te zoeken naar het lijdend voorwerp al bepaald wat de actie is in de zin (het gezegde). Ook weet je welke zinsdelen er zijn en wie of wat de actie uitvoert (het onderwerp). Het onderwerp heeft een nauwe relatie met het gezegde: het bepaalt hoe de  persoonsvorm eruit ziet.

Maar het gezegde kan ook nog een nauwe relatie hebben met andere zinsdelen.

Waar denk je aan bij het woord “eten”?
Tien tegen één dat je hebt gezegd: “pannenkoeken”, “koken” of iets dergelijks en niet: “wij” of “jullie”. Je denkt dus eerder aan wat je eet, of wat je met eten doet, dan aan wie het eet (= onderwerp). Zo vragen meer werkwoorden om een toevoeging. Zo'n toevoeging die logisch gezien bij het werkwoord hoort, noemen we een voorwerp.

Een van de mogelijke voorwerpen is het lijdend voorwerp. Om een gevoel te krijgen bij de naam 'lijdend voorwerp': lijden betekent smart, pijn of schade ondervinden.

Het lijdend voorwerp komt alleen voor bij werkwoorden die iets doen. Het lijdend voorwerp is altijd de "iets" of "iemand" die gedaan wordt.
Sommige werkwoorden hebben nooit een lijdend voorwerp,  sommige  werkwoorden soms, sommige altijd. Je kunt herkennen of een werkwoord een lijdend voorwerp bij zich kan hebben door te vragen:
"Kan ik iemand/iets [werkwoord]?"

Bijvoorbeeld:
Kan ik iets kopen? Ja, dan is “iets” het lijdend voorwerp.
Kan ik iemand/iets slaan? Ja, dan is “iemand of iets” het lijdend voorwerp.
Kan ik iets slapen? Nee, dus slapen heeft geen lijdend voorwerp.
Kan ik iets lopen? Nou, soms… ik kan een marathon lopen of een route. Maar dat is dus wel heel specifiek.

Een lijdend voorwerp bevat altijd een zelfstandig naamwoord of een persoonlijk voornaamwoord. Net als het onderwerp kunnen we het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Onderwerp Lijdend voorwerp
ik mij, me
jij jou, je
hij, zij, het hem, haar, het
   
wij ons
jullie jullie
zij hen

Nog een belangrijke tip: het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (in, op, onder, boven, tussen, naar, tijdens, ...).

Neem als voorbeeld de zin: De voetballer schopt de bal naar een medespeler.

Stap 1: persoonsvorm bepalen; maak de zin vragend.
Schopt de voetballer de bal naar een medespeler?  schopt is de persoonsvorm; komt van "om te schoppen"

Stap 2: zinsdelen bepalen
de voetballer is een zinsdeel (staat al voor de pv)
de bal is een zinsdeel (ik kan zeggen:de bal schopt de voetballer naar een medespeler)
naar een medespeler is een zinsdeel (ik kan zeggen: naar een medespeler schopt de voetballer de bal)

Stap 3: onderwerp bepalen
de voetballer is het onderwerp: het tweede zinsdeel van de vraagzin. Controle: de voetballer = hij; Hij schopt de bal naar een medespeler = OK

Stap 4: lijdend voorwerp bepalen
Kan hij (=de voetballer) iets of iemand schoppen? Ja! Wie of wat schppt hij dan? de bal!
de bal is het lijdend voorwerp

Notatie

Het lijdend voorwerp duid ik aan door "lv" erboven te schrijven.

Hoe kan ik mezelf controleren?

Het lijdend voorwerp in de zin kan ik altijd vervangen door een persoonlijk voornaamwoord uit het rijtje: mij, jou, hem, haar, het, ons, jullie, hen.

 

Voorbeeld: Mijn moeder bakt een heerlijke taart voor ons.

Stap 1: maak een vraagzin
Bakt mijn moeder een heerlijke taart voor ons? bakt is de pv; komt van "om te bakken"

Stap 2: bepaal de zinsdelen
mijn moeder is een zinsdeel (het staat al voor de persoonsvorm)
een heerlijke taart is een zinsdeel (ik kan zeggen: Een heerlijke taart bakt mijn moeder.)
voor ons is een zinsdeel (ik kan zeggen: Voor ons bakt mijn moeder een heerlijke taart)

Stap 3: bepaal het onderwerp en controleer
    mijn moeder is onderwerp (het staat op de tweede plaats van de vraagzin)
    Controle: ik kan "mijn moeder" vervangen door zij:
                   Zij bakt een heerlijke taart voor ons.

Stap 4: bepaal het lijdend voorwerp en controleer
    Kan zij iets of iemand bakken? Ja! Wie of wat bakt zij dan? een heerlijke taart!
    een heerlijke taart is lijdend voorwerp
    Controle: ik kan "een heerlijke taart" vervangen door hem:
                    Mijn moeder bakt hem voor ons.

Resultaat
    o=zij         pv        lv = hem
Mijn moeder| bakt | een heerlijke taart | voor ons.